Leuk toch: die rolstoel!

Opgelet: Dit is een verouderd artikel uit ons archief. De inhoud kan inmiddels niet meer van toepassing zijn.

Al heel wat jaartjes gebruik ik een rolstoel. Niet dat het in mijn dagelijkse thuishandelingen een noodzaak was. Wel bij wandelingen, winkelen, tentoonstellingen enz. De reden: stappen was moeilijk en pijnlijk; lange afstanden waren onmogelijk. Daarvoor zorgden mijn pijnlijke misvormde RA-gewrichten wel.


Mijn twee kleinkinderen zijn bijgevolg opgegroeid met het beeld van een oma die tijdens gezamenlijke wandelingen of uitstappen in de rolstoel zat. Bij die gelegenheden was het dan, al vanaf het ogenblik dat ze konden lopen, telkens trekken en duwen tegen mekaar om de rolstoel te mogen vasthouden of duwen. Af en toe helde ik zelfs gevaarlijk over richting gracht of kuilen en moesten de mama en de papa snel ingrijpen. Wie dan het hardst lachte was ik, terwijl de kinderen een standje kregen van pa of ma. Tussendoor stapte ik zelf een eindje – want de benen even strekken doet deugd – en dan maakten de jongens onderling ruzie wie in de rolstoel zou zitten en wie zou duwen.  Op die manier heb ik hen, denk ik, vertrouwd gemaakt met het beeld van mensen die 'anders' zijn.  In ieder geval is het me nooit opgevallen dat ze hierover ooit opmerkingen maakten. En ondertussen zitten ze toch in het 2de en 3de leerjaar. Ze hebben nu de leeftijd waarin de kwajongensstreken de kop gaan opsteken. Maar totnogtoe blijkt een rolstoel voor hen een doodgewone zaak te zijn. Niet dat ze hierover geen vragen stelden, integendeel. Maar ik heb hen steeds zo ongedwongen mogelijk uitgelegd waarom ik die rolstoel nodig had.

Ondertussen is de rolstoel een dagdagelijks gegeven geworden in mijn leven. Negen maanden hospitalisatie en zeven operaties verder eindigden uiteindelijk in de zomer van 2006 in mijn huidige toestand: niet meer kunnen stappen. Reden: geen linkerheup meer en onmogelijk er terug een prothese in te plaatsen. Toch 'stap' ik terug binnenshuis, en wel met een heel speciaal en groot loophulpmiddel met armsteunen (hierover later meer in een artikel over hulpmiddelen), maar het is vooral 'behelpen'.

Vermits ik nu altijd vergezeld moet zijn van mijn rolstoel als ik buitenshuis kom, is hij er ook bij als ik naar mijn kleinzoontjes rij. Want jawel hoor, ik rij nog met de wagen. Niet te ver, niet te dikwijls, maar het lukt me. De wagen is aangepast aan mijn noden en aan het vervoer van mijn nieuwste rolstoel – die voorzien is van speciale beensteunen – en zich altijd in de auto bevindt.
Als ik dan aankom claxonneer ik even luidruchtig en de hulp komt al opdagen in de persoon van mijn zoon of schoondochter, gevolgd door de jongens. De rolstoel wordt uit de auto genomen en ik word erin geholpen. Dan rijden we binnen. De voetsteunen nemen we meestal niet mee omdat ze te lang en hinderlijk zijn binnenshuis. Aan tafel zit ik trouwens liever op een stoel, voorzien van enkele kussens om hoger te zitten. Mijn opgehoogde schoen moet uit. Zo zit ik beter en eet ook makkelijker.
Maar… wie wil per se ín de rolstoel áán tafel eten? De jongens natuurlijk! Een fikse ruzie met de nodige verwijten ontstaat dan. We moeten een compromis zoeken: Lode mag eten; Seppe mag nadien rondrijden. En je moet hem zien rondsnorren in huis. Ik zit, aan mijn stoel gebonden, met veel plezier naar hen te kijken. Ik geniet.

Foto's genomen zomer 2007

In stilte hoop ik dat deze kinderen nog heel lang op een onbezorgde manier en zonder complexen met oma en rolstoel blijven omgaan en willen gezien worden. Door onze manier van aanpak – lachen, iedereen een duwbeurt geven, nogal eens wat gekke toeren met me uithalen – denk ik dat we het toch nog altijd enigszins  aanwezige taboe rond het gebruik van een rolstoel en het zielige aspect eromheen, helpen doorbreken. Want het gebeurt wel eens dat wandelaars ons eerst met een meelevende, soms argwanende en wel eens afkeurende blik bekijken maar nadien al glimlachend hun weg vervolgen.
Mia, 13 april 2008